Op respectievelijk 25 en 26 september en 4 en 5 december vonden de 105de en 106de vergadering van de bevoegde autoriteiten voor biociden (CA-meeting) plaats.
De volgende onderwerpen zijn besproken:
- Aanpassing van de procedure voor ‘dezelfde biociden’.
- Waarschuwingszinnen voor katten.
- Vaststelling van aanpak MRL (Maximale Residu Limieten )'s in biociden.
- PFAS (poly- en perfluoralkylstoffen ) in biociden.
- Toelating onder Artikel 19(5) en wederzijdse erkenning.
- Aanpassing van richtsnoeren over hormoonverstorende stoffen, PBT/zPzB (Persistent, Bioaccumulerend, Toxisch/ zeer Peristent, zeer Bioaccumulerend ), PMT/zPzM (Persistent, Mobiel, Toxisch/ zeer Peristent, zeer Mobiel ), door de veranderingen in CLP (Classification, Labelling and Packaging ).
- Hoe om te gaan met ‘mediums’?
- Vergelijkbaar gebruik bij unietoelatingen.
- Milieubeoordeling van antifouling.
- Aanpassing van de regels over wijzigingen van toegelaten biociden.
- Richtsnoer voor in-situ biociden.
- Lidstaten-workshop over de versnelling van het werkprogramma onder de BPR (Biocidal Product Regulation ).
Aanpassing van de procedure voor ‘dezelfde biociden’
In de 105de CA-vergadering is kort de voortgang besproken van de procedure voor de toelating van 'dezelfde biociden'. Het Permanent Comité voor Biociden (SCBP) discussieert hierover. Nederland deed verschillende voorstellen om de procedure zo werkbaar mogelijk te houden. Zo wil Nederland meer mogelijkheden bieden voor ‘afgeleide toelatingen’ om te verschillen van de ‘moedertoelating’. De Europese Commissie gaf aan alle opmerkingen waar mogelijk mee te nemen. Er lijkt echter weinig steun te zijn voor het Nederlandse voorstel. De Europese Commissie verwacht in februari 2025 een eindvoorstel aan de lidstaten voor te kunnen leggen.
Waarschuwingszinnen voor katten
De 105de CA-vergadering besloot dat er op biociden op basis van pyretroïden een waarschuwingszin komt voor katten. Nederland onderschrijft dat biociden ook veilig moeten zijn voor katten, maar zet vraagtekens bij de keuze om een zin op het etiket op te nemen. Zie het nieuwsbericht 'Biociden met pyrethroïden krijgen een waarschuwingszin voor katten' (KNB).
Vaststelling van aanpak MRLs in biociden
De Commissie stelde met goedkeuring van de meerderheid van de lidstaten de aanpak voor MRLs in biociden vast. Alleen Duitsland en Nederland hadden nog bezwaren tegen het document.
Omdat de BPR steunt op regelgeving van MRLs voor gewasbeschermingsmiddelen en diergeneesmiddelen is er weinig ruimte om onder de BPR knelpunten op te lossen. Het nieuwe document biedt daar volgens Nederland ook geen oplossingen voor. Ondanks de vaststelling zal dit nog vaker een onderwerp van discussie zijn.
PFAS in biociden
De Europese Commissie en de lidstaten stelden een document vast waarin stoffen worden aangemerkt als PFAS. Dit is in eerste instantie een beschrijvend document zonder consequenties. Nederland zet zich ervoor in dat werkzame stoffen in bestrijdingsmiddelen met hoge persistentie én die zich verspreiden in het milieu in beginsel worden aangemerkt als kandidaten voor vervanging. Wanneer dit het geval is, zal zogenoemd ‘publiek belang’ aangetoond moeten worden om goedgekeurd te worden bij herbeoordeling van deze stoffen.
Toelatingen onder artikel 19(5) waarvoor een wederzijdse erkenning wordt aangevraagd
Een document waarin de wederzijdse erkenning is uitgelegd ten aanzien van artikel 19(5), is aangenomen. De kern is dat in geval van een wederzijdse erkenning van een dergelijke toelating, de betrokken lidstaten moeten toetsen of ook in hun lidstaat wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 19(5). Indien dit het geval is, mag dit leiden tot minimale verschillen in de toepassingsvoorwaarden.
Aanpassing van richtsnoeren naar aanleiding van de aanpassing van de CLP verordening over:
- hormoonverstorende stoffen;
- (zeer) persistente, (zeer) bioaccumulerende en toxische stoffen (PBT/zPzB);
-
(zeer) persistente, (zeer) mobiele toxische stoffen (PMT/zPzM).
Vanwege de aanpassing van de CLP-verordening moesten enkele richtsnoeren voor de beoordeling van werkzame stoffen worden aangepast. Er komen gevarenklassen voor hormoonverstoring, (zeer) persistente, (zeer) bioaccumulerende en toxische stoffen (PBT en zPzB), en (zeer) persistente, (zeer) mobiele toxische stoffen (PMT en zPzM). Dit bevordert de harmonisatie tussen de verschillende wetgevingskaders.
Opvallend is dat stoffen die persistent, mobiel en toxisch zijn, niet worden aangemerkt als kandidaat voor vervanging (Candidate for Substitution). Nederland pleitte ervoor om deze stoffen wel als zodanig te karakteriseren. Dit is in lijn met het kabinetsstandpunt om in Europa aan te dringen op een strengere beoordeling van persistente stoffen zoals PFAS.
Hoe om te gaan met mediums?
Het nieuwe document over ‘Hoe om te gaan met mediums?’ geeft meer duidelijkheid over wat een medium is en verheldert de datavereisten en beoordeling ervan. Mediums zijn onder meer kartonnen platen beschilderd met een insecticide, muggennetten met insecticide en zakdoeken geïmpregneerd met desinfectiemiddel. Het gaat hierbij dus om een dragercomponent (voorwerp) waaraan de biocide is toegevoegd dat de toepassing van de biocide door de gebruiker ondersteunt. Mediums worden beschouwd als een behandeld voorwerp met een primaire biocidefunctie en hebben daarom een toelating nodig.
Vergelijkbaar gebruik bij unietoelatingen
De Europese Commissie raadpleegde de CA-vergadering over een voorgesteld richtsnoer voor vergelijkbaar gebruik van unietoelatingen. In het voorstel legt de Commissie de verantwoordelijkheid bij de aanvrager neer om bewijs te leveren dat er in alle lidstaten van de Unie een vergelijkbaar gebruik is. Nederland is zeer kritisch over deze aanpak, omdat deze nieuwe eisen een grote administratieve last neerleggen bij de aanvrager en de beoordelende lidstaat. Daarnaast is de oorzaak van verschil in gebruik tussen de lidstaten vaak een verschil in nationale regelgeving. Daarom stelde Nederland voor dat lidstaten een document opstellen waarin Nationaal Specifieke Elementen worden aangegeven. Hieraan kan de aanvrager dan vergelijkbaar gebruik toetsen. De angst van Nederland is dat het nieuwe richtsnoer van de Commissie de toegankelijkheid van de procedure voor unietoelatingen zeer beperkt door deze administratieve last.
Milieubeoordeling van antifouling
Over antifouling is besloten dat de lidstaten de mogelijkheid blijven behouden om zelf te kiezen welke emissiescenario’s zij gebruiken voor de milieurisicoanalyse. Dit is in lijn met het besluit dat in 2017 al was genomen. Nederland is blij met deze keuze en zet zich in zo snel mogelijk besluiten te nemen over de in Nederland aangevraagde antifouling-middelen.
Aanpassing van de regels over wijzigingen van toegelaten biociden
In de afgelopen CA-vergaderingen discussieerde men over de versimpeling van de toelatingsprocedure van biociden. De discussie ging over wijzigingen die mogen plaatsvinden nadat de procedure is gestart. Het gaat erom welke wijzigingen kleine productwijzigingen zijn en welke onder administratieve wijzigingen vallen. De discussie wordt vervolgd in de volgende vergadering.
Richtsnoer voor in-situ biociden
Na veel overleg in de adhoc-werkgroep voor in-situ biociden is er in de 106de CA vergadering een besluit genomen over de aanpassing van het richtsnoer voor in-situ biociden. Mede dankzij de input van het Ctgb (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden ) is er nu meer duidelijkheid hoe deze biociden te beoordelen. Nederland is erg tevreden met dit vastgestelde document.
Lidstaten workshop over de versnelling van het werkprogramma onder de BPR
Half januari komend jaar komen managers van eCAs (evaluerende Competente Autoriteiten ) van verschillende lidstaten bij elkaar om te spreken over de uitvoering van de afspraken om het werkprogramma te versnellen. Nederland zet zich in om de deadline van 31 december 2030 te halen en wil met deze workshop samen met de andere lidstaten mogelijke obstakels verder gladstrijken.