Vlag van de EU

Op 6 en 7 december 2022 vond de 98e vergadering van bevoegde autoriteiten (CA-meeting) voor biociden plaats. Het kader hiervoor is de Biocidenverordening (Biocidal Products Regulation; BPR Biocidal Product Regulation (Biocidal Product Regulation )). Onderstaand verslag gaat onder andere in op huidsensibiliserende stoffen in conserveermiddelen, het richtsnoer voor de analyse van alternatieven en de herbeoordeling van werkzame stoffen voor antifouling.  

In dit verslag komen de volgende onderwerpen aan de orde: 

  • huidsensibiliserende stoffen in conserveermiddelen toegevoegd aan verven (PT6); 
  • richtsnoer voor de analyse van alternatieven; 
  • herbeoordeling van werkzame stoffen voor antifouling (PT21); 
  • uitkomsten FAST-project (Focused assessment of Active SubsTances) van ECHA European Chemicals Agency (European Chemicals Agency )
  • unietoelatingen: gebruik derogatiemogelijkheid nationale situatie. 

Huidsensibiliserende stoffen in conserveermiddelen toegevoegd aan verven (PT6) 

Een besluit rondde de discussie over huidsensibiliserende stoffen in conserveermiddelen in de CA-meeting af. Isothiazolinones (ISZs) in schoonmaakmiddelen worden verboden voor de niet-professionele gebruiker als handschoenen zijn voorgeschreven voor een veilig gebruik.  
Voor verven met ISZs stelt de Europese Commissie (EC) voor om wel de mogelijkheid voor handschoenen als persoonlijk beschermingsmiddel te bieden. Alternatieven zijn in deze sector namelijk beperkt beschikbaar. Wel moeten handschoenen bijgeleverd worden bij de verven waar het gebruik ervan voorgeschreven wordt. De sector krijgt de mogelijkheid zelf in te vullen hoe zij deze beschermingsmiddelen mee gaan leveren aan de consument.  

Voor Nederland is het onderwerp daarmee nog niet afgerond. Wij hebben de volgende voorwaarden gesteld aan onze goedkeuring.  

  • De industrie komt met een voorstel hoe zij van plan zijn dit besluit te implementeren.   
  • Het besluit wordt voorgelegd aan het BPRS-overleg tussen toezichthouders van biociden. Daar wordt een advies gevraagd over de handhaafbaarheid en naleefbaarheid van het besluit.  
  • In de werkgroep ‘Efficacy’ van de BPC (Biocidal Product Committee) van ECHA wordt de discussie heropend over de bepaling van de effectiviteit van conserveermiddelen in verven. Door een andere kijk op wat voldoende effectief werkt, kan de hoeveelheid benodigde biocide wellicht verminderd worden.  

Sensibilisatie door ISZs is een reëel gevaar. De stof wordt breed toegepast in verschillende sectoren. Met dit besluit is een goede stap gezet om consumenten hier verder tegen te beschermen zonder het belang van de industrie uit het oog te verliezen. Toch is er hoop dat de sector blijft inzetten op vermindering van het gebruik van biociden of de houdbaarheid van verf op andere manieren gaat  verbeteren.  

Richtsnoer voor de analyse van alternatieven 

In de novembervergadering (2022) van de Biociden Product Commissie (BPC) van ECHA is het richtsnoer voor analyse van alternatieven vastgesteld. Tijdens de CA-meeting is besloten het gebruik van dit richtsnoer voor uitsluitingsstoffen per direct in te voeren. Voor elke nieuwe aanvraag van een uitsluitingsstof moest al een alternatieven analyse worden opgesteld. Dit richtsnoer ondersteunt aanvrager en beoordelaar in deze taak en zorgt voor duidelijkheid en standaardisering ervan.  

Voor vervangingsstoffen wordt  het richtsnoer over twee jaar ingevoerd. In overleg mogen aanvrager en beoordelaar besluiten al eerder van dit richtsnoer gebruik te maken.  

Nederland is erg blij met de invoering van dit richtsnoer. Het brengt duidelijkheid voor de sector en de beoordelende instanties. Ook geeft het handvatten voor een gedegen transparant besluit over deze stoffen door de lidstaten. Hopelijk creëert het een steeds beter beeld van waar nog extra innovatie nodig is om uitsluitings- en vervangingsstoffen te kunnen vervangen. Hierdoor kunnen sector en wetenschap specifiek inzetten  op deze benodigde innovatie, eventueel met ondersteuning van de overheid. 

Herbeoordeling van werkzame stoffen voor antifouling (PT21) 

Met de herbeoordeling van de werkzame stoffen voor antifouling op komst bracht de Europese Commissie het onderwerp in de vergadering hoe deze stoffen het best beoordeeld kunnen worden. Verschillende van deze stoffen kunnen een risico vormen voor de gezondheid van de toepasser. Maar ook kunnen ze risicovol zijn voor het milieu, voornamelijk in het ecosysteem van de haven.  

Een aantal jaar geleden is met hulp van het RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) een model opgesteld voor het bepalen van de emissie van antifouling-producten in het milieu. Volgens het model lijken  veel van deze producten te risicovol te zijn. De sector krijgt de mogelijkheid met data vanuit de praktijk en  uitloogproeven aan te tonen dat het product wel veilig gebruikt kan worden in verschillende omstandigheden. Daarnaast zijn er voorstellen gedaan op welke aspecten het model nog aangescherpt kan worden. Echter, het aanscherpen van het model heeft geen prioriteit. Wel wordt de evaluerende instantie aangespoord het meest relevante scenario te gebruiken. Omgevingseigenschappen kunnen een groot effect hebben op de uitloogemissie van het product.  

Voor het risico voor de gezondheid van de toepasser geldt dat handschoenen verplicht moeten worden bijgeleverd bij het product dat bestemd is voor niet-professionele gebruikers.  

Uitkomsten FAST project ECHA 

Het ‘Focused assessment of Active SubsTances’ project, met het toepasselijke acroniem ‘FAST’, had het doel te onderzoeken of een werkzame stof kan worden beoordeeld door te kijken naar een representatief product met een minimaal aantal gebruiken. Daarnaast is er gekeken wat de consequenties zijn als er geen blootstellingsscenario’s worden ontwikkeld voor de beoordelingsfase van de werkzame stof.  

Uit het onderzoek kwam naar voren dat het verminderen van de complexiteit in de beoordelingsfase van werkzame stoffen beperkt kan worden toegepast. Voorwaarden voor een positief effect op de doorlooptijd zijn: 

  • de aanvrager stemt in met de aanpak; 
  • de evaluatietijd is verkort en er zijn efficiëntieslagen gemaakt in het opstellen van de CAR (Competent Authority Report; beoordelingsrapport); 
  • de werkzame stof wordt niet gebruikt in behandelde voorwerpen; 
  • de werkzame stof voldoet niet aan een of meerdere criteria voor uitsluiting.  

Verschillende ideeën om het beoordelingsproces te versnellen zijn samengevat in het rapport. Zo wordt er ook kritisch gekeken naar het proces in een poging het beoordelingsprogramma van de werkzame stoffen te versnellen.  

Unietoelatingen: gebruik derogatiemogelijkheid nationale situatie 

Ook is een besluit genomen over het gebruik van de derogatiemogelijkheid onder artikel 44(5) van de BPR. Dat wordt gebruikt om unietoelatingen in een bepaalde lidstaat te verbieden of de voorwaarden voor het gebruik aan te passen.  

Voor de mogelijkheid van het aanvragen van de derogatie zijn nu principes vastgesteld waar deze aanvraag aan moet voldoen. Ook is afgesproken binnen welke termijn deze aanvraag gedaan moet worden. Tenslotte is er is een template voor het indienen van deze aanvraag opgesteld.  

Nederland ziet dit als een goede vooruitgang in de harmonisatie binnen de Europese Unie.  

Meer informatie en reacties 

Vind hier alle openbare stukken van deze vergadering.  Reacties op dit verslag waarderen wij en kunt u sturen naar info@biociden.nl

Disclaimer 

Aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend. Voor wat betreft geciteerde en gelinkte documenten geldt dat altijd de laatste versie leidend is. De documenten bij de vergadering staan op het publieke gedeelte van CIRCABC.