Stoffen met hormoonverstorende eigenschappen mogen niet als werkzame stof in biociden worden goedgekeurd. Dat staat in de biocidenverordening (BPR). Of een werkzame stof hormoonverstorende eigenschappen heeft wordt op Europees niveau vastgesteld.  

De criteria om te beoordelen of een werkzame stof in biociden hormoonverstorende eigenschappen heeft, zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2017/2100. Voor werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen gelden dezelfde criteria. Deze zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2018/605. Biociden met hormoonverstorende eigenschappen mogen volgens de BPR niet verkocht en gebruikt worden. Onder bepaalde omstandigheden kan een werkzame stof met hormoonverstorende eigenschappen toch worden goedgekeurd voor gebruik in biociden.

Criteria: mens en milieu 

Bij de beoordeling wordt gelet op hormoonverstorende eigenschappen voor de mens en voor niet-doelorganismen. Met niet-doelorganismen worden alle overige organismen bedoeld die aan de werkzame stof kunnen worden blootgesteld, behalve de mens. Deze tweedeling komt uit de tekst van de BPR, waarin gesproken wordt over veiligheid voor mens, dier en milieu. 

De criteria zijn voor mens en niet-doelorganismen grotendeels hetzelfde. Een hormoonverstorende stof veroorzaakt een schadelijk effect in een organisme door een onderliggende hormoonverstorende werking. De criteria bevatten daarom zowel een definitie van schadelijk effect als een definitie van hormoonverstorende eigenschappen. De criteria beschrijven ook hoe de identificatie van die eigenschappen moet gebeuren: welke gegevens moeten verzameld worden en hoe moeten die gegevens beoordeeld worden. 

Beoordeling op hormoonverstorende eigenschappen  

Werkzame stoffen
De beoordeling van werkzame stoffen die in biociden worden gebruikt, gebeurt op Europees niveau. Gelet wordt op werkzaamheid, fysisch-chemische eigenschappen en veiligheid voor mens, dier en milieu. Voor elke werkzame stof moet de aanvrager een dossier aanleveren. Dit dossier bevat zowel gegevens als een beoordeling. Alle aspecten van de stof worden in hetzelfde proces beoordeeld. De Europese lidstaat die de aanvraag behandelt, evalueert het dossier van de aanvrager en stelt vast of de werkzame stof hormoonverstorende eigenschappen bezit of niet. Dat gebeurt volgens het richtsnoer dat is opgesteld door experts van het Europees Chemicaliën Agentschap (ECHA) en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA). Het oordeel kan ook zijn dat er te weinig gegevens zijn om een conclusie te trekken. Pas als de experts van alle overige lidstaten de beoordeling hebben goedgekeurd wordt deze vastgesteld. Daarna volgen de stappen in het goedkeuringsproces van de werkzame stof zoals hier beschreven.  

Biociden
De toelating van een biocide, het product dat uiteindelijk wordt verkocht en gebruikt, gebeurt meestal in elke lidstaat apart. In een biocide bevinden zich behalve de werkzame stof(fen), vaak nog andere stoffen. Deze worden ook wel hulpstoffen genoemd. Ook deze stoffen mogen geen hormoonverstorende eigenschappen bezitten. Voor de beoordeling van hulpstoffen wordt gebruik gemaakt van de screening en beoordeling onder REACH. De CA meeting heeft hiervoor dit werkdocument opgesteld. 

Andere wettelijke kaders 

De beoordeling van hormoonverstorende eigenschappen vindt plaats in verschillende onderdelen van de Europese wetgeving over chemische stoffen. Dat zijn naast de Biocidenverordening (BPR) de kaders van industriële chemicaliën (REACH) en gewasbeschermingsmiddelen (PPPR). Binnen de Kaderrichtlijn Water (KRW) kan een stof met hormoonverstorende eigenschappen worden aangemerkt als prioritaire stof of prioritair gevaarlijke stof. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de beoordelingen die in andere wettelijke kaders zijn opgesteld.